- 375 gr. bloem
- snufje zout
- 190 gr. koude boter, plus 2 eetl. boter, in stukjes
- 1 ei
- 6 eetl. ijswater
Doe de bloem met het zout in een grote kom. Werk de boter er met de vingertoppen door tot een kruimelig geheel ontstaat. Klop het ei los met water. Voeg het toe aan het mengsel van bloem en boter en kneed dit tot een samenhangend deeg. Kneed het lichtjes en vooral niet te lang. Verdeel het deeg in tweeën. Maak er met de plan van uw hand twee dikke ronde lappen van. Wikkel ze afzonderlijk in huishoudfolie en leg ze minstens 1 uur in de koelkast.
Haal één deeglap uit de koelkast. Verwijder de folie en rol de lap op een met bloem bestoven werkvlak uit tot een 3 mm dikke lap met een doorsnee die 5 cm groter is dan die van de vorm. Werk snel, want het deeg wordt gauw plakkerig. Til de lap op met een spatel en vouw hem losjes in vieren. Breng hem over naar de taartvorm en leg hem erin met de rechte hoek in het midden. Vouw het deeg uit en druk het lichtjes tegen de bodem en de opstaande randen. Plak scheuren dicht door de randen tegen elkaar te drukken. Snijd de overhangende rand bij tot op 2,5 cm. Rol de rand om als u alleen voor de taartbodem deeg gebruikt en maak er golfjes in.
De andere lap kun je gebruiken voor nog een taartvorm of voor de bovenkant.